Wekelijks komt de gemeente samen in de Sint Stevenskerk. Deze kerk is in het midden van het dorp gebouwd om te accentueren waar het om gaat in het leven: de ontmoeting met de levende God, onze Schepper. De kerk staat aan de Brink in het dorp Werkhoven in de Nederlandse gemeente Bunnik. De eerste kerk die hier rond het jaar 900 werd gebouwd was van hout en reeds gewijd aan Sint Stefanus. De huidige kerk is van romaanse oorsprong, het gebouw werd begin twaalfde eeuw opgetrokken uit tufsteen en is versierd met lisenen en rond- en keperboogfriezen. In ongeveer 1480 kreeg ze een gotisch uiterlijk en in 1830 volgde een verbouwing in neo-gotische stijl. Sinds een restauratie in 1995 is de tufsteen van de noordmuur weer zichtbaar.
foto's: Rijksmonumenten
De geschiedenis van de Stevenskerk, van de 9e eeuw tot de 21e eeuw ...
Veel inwoners van Werkhoven zouden zich hun dorp niet kunnen voorstellen zonder de oude kerk. Deze staat er dan ook al elf eeuwen. De oude kerk, waar in het dorp nog wel verhalen over verteld worden. Zo weten oude inwoners nog te vertellen van een grafkelder die instorte waarna er een groot gat ontstond. Zo groot dat er een karrevracht zand voor nodig was om het gat te dichten. Volgens sommige was deze ruimte de ingang tot een eeuwenoude tunnel ...
De klokkenluiders van weleer herinneren zich nog het moment dat de zware klepel tijdens het luiden dwars door de houten vloeren van de torenverdiepingen naar beneden stortte.
Wat men misschien (ook) niet weet is dat de Stevenskerk de meest rijk gedetailleerde natuurstenen toren uit de middeleeuwen is, die Nederland nog bezit.
De vroegste mededeling omtrent het bestaan van de kerk te Werkhoven, toen genaamd Werkundia, dateert van de achtste of eerste helft van de negende eeuw. De kerk werd toegewijd aan Sint Stefanus, een heilige die in het Frankische Rijk in zeer hoog aanzien stond. Nog voor 850 schonk de Frankische koning de Stevenskerk met bijbehorende goederen aan de bisschop van Utrecht zodat die zijn machtsgebied kon uitbreiden.
Na de invasie van de Noormannen gedurende de tweede helft van de negende eeuw, slaagde de bischop er in zijn oude rechten op de Sint-Stevenskerk opnieuw te doen gelden, zodat hij voortaan over de kerk kon beschikken conform het heersende “eigenkerkrecht”. Dit hield in dat de inkomsten van de kerk in de kas van de bisschop vloeiden en dat deze de pastoor benoemde. In 1239 deed de bisschop de kerk en haar goederen van de hand aan de Sint-Servaasabdij in Utrecht. Nog voor het einde van de middeleeuwen deed de abdij weer afstand van de kerk.
In de late middeleeuwen was er van de bij de kerk behorende bezittingen niet veel meer over. De pastoor had zijn intrek genomen in een boerenhofstede van de kerk en voorzag in zijn levensonderhoud door een stuk land eigenhandig te bewerken. De kerk was arm, maar dankzij de weldadigheid van de plaatselijke adel konden er aan het kerkgebouw toch een aantal verfraaiingen plaatsvinden.
In de vroege middeleeuwen was de kerk waarschijnlijk nog opgetrokken uit ter plaatse beschikbare materialen, maar nog voor het einde van de elfde eeuw verving men het houten gebouw door een gebouw dat uit geïmporteerde tufsteen was opgetrokken. Omdat de invoer van deze tufsteen uit de Eiffel hoge kosten met zich meebracht, waren gebouwen van steen tot die tijd zeldzaam. De indruk die het eerste stenen gebouw in Werkhoven op de plaatselijke bevolking gemaakt moet hebben, zal dan ook overweldigend zijn geweest. Het imposante kerkgebouw was representatief voor de glorie van de kerk en voor de kerkelijke en wereldlijke macht van de bisschop die in de elfde en twaalfde eeuw op haar hoogtepunt was.
Van de romaanse kerk heeft alleen de toren nagenoeg ongeschonden de eeuwen getrotseerd. Van het romaanse schip valt op het eerste gezicht niets meer te bespeuren. Toch is het grootste deel van het schip bewaard gebleven en zijn romaanse decoraties nog terug te zien, zij het niet meer compleet. De muren zijn in de loop van de tijd een meter verlaagd waardoor de aanwezige friezen verloren zijn gegaan. In de romaanse oostgevel van het schip werd in de late middeleeuwen een spitsboog uitgehakt, deze is nu nog te zien achter de kansel in de kerk.
De zuidgevel werd in de negentiende eeuw tot de fundamenten toe afgebroken, maar uit het afbraakmateriaal op dezelfde plaats weer opgetrokken. Van het romaanse koor is niets bewaard gebleven, daar is later de consistorie voor in de plaats gebouwd.
In 1580 besloten de Staten van Utrecht de roomse eredienst te verbieden. De katholieke kerk werd geconfiskeerd en open gesteld voor de hervormde godsdienstbeoefening. In die tijd kwam het regelmatig voor dat priesters uit opportunisme hun loopbaan voortzetten als dominee. Zo ook pastoor Gilles Peterssz in Werkhoven. Hij was al 20 jaar pastoor in Werkhoven, maar kon de autoriteiten niet van zijn kwaliteiten als predikant overtuigen, waarmee zijn ontslag een feit was.
De hervormde leer drong men in Werkhoven van hogerhand op aan een bevolking die hier niet op voorbereid was, want de hervormingen waren tot dusverre aan het dorp voorbij gegaan en de bewoners gaven er de voorkeur aan om alles bij het oude te laten. Ondanks het verbod op de uitoefening van de rooms-katholieke dienst, kwamen veel katholieken bij elkaar in een schuilkerk elders, waar rondtrekkende priesters gretig werden binnengehaald.
De eerste jaren stonden de predikanten er in Werkhoven helemaal alleen voor. Zo had ds. Werner Conraedsz. het zelfs in 1606 nog zwaar te verduren. De notabelen in het dorp stelden alles in het werk om hem van zijn stuk te brengen. Zo verstoorde de schout menige malen de eredienst door met zijn schuldboek de kerk binnen te stappen en luidkeels de aanwezige hoogwaardigheidsbekleders bij zich te roepen. Verder preken was dan voor de dominee onmogelijk. Ook de koster gooide roet in het eten: als schoolmeester bleef hij de jeugd onderwijzen in het roomse “bijgeloof”. Tenslotte kreeg de dominee het ook nog met de gemeente aan de stok: een gemeente lid had als oude gewoonte nog een kruisje geslagen en was door de dominee betrapt. Het kwam hem op een ontzegging van het Heilig Avondmaal te staan. Daar liet deze man het niet bij zitten en hij wende zijn invloed aan waardoor de dominee in zijn eentje het avondmaal moest vieren omdat er vanuit de gemeente helemaal niemand meer aanging. Uiteindelijk zijn de achtereenvolgende predikanten er in geslaagd een hechte protestantse gemeenschap te vormen.
In de Franse tijd (omstreeks 1798) werd bepaald dat de hervormde gemeente alle kosten moest dragen voor het onderhoud van de kerk. Deze regeling gold niet voor de kerktoren, die werd aan de burgerlijke gemeente overgedragen. De hervormde gemeente verdiende echter aan de toren (door het luiden van de klok) maar had er geen onkosten aan, en daar kwam de toenmalige schout tegen in het verweer, waarop bepaald werd dat het onderhoud voortaan uit de inkomsten van de kerk moest worden betaald. De toren bleef echter eigendom van het gemeentebestuur.
Het heeft niet veel gescheeld of de toren was in 1830 samen met het koor met de grond gelijk gemaakt. De toenmalige (dubieuze) burgemeester De Vriendt vond dat het koor en de toren moesten worden gesloopt en dat de opbrengsten met hem en de kerkvoogdij zouden worden gedeeld. De kerkvoogdij vertrouwde dit niet en liet dit verder onderzoeken. Dit leverde op dat de burgemeester met een drogreden de kerkvoogdij wilde manipuleren, met daarbij persoonlijk financieel gewin. De burgemeester belande uiteindelijk in de cel, en de toren bleef behouden. In hetzelfde jaar besloot de kerkvoogdij dat de toren een eigen opgang in de toren zelf moest hebben, en niet langer via de ladder in het schip die naar een deuropening op de eerste verdieping van de toren leidde. In de toren werd een trap getimmerd en werd een opening gehakt in het stenen gewelf om zo op de eerste verdieping uit te komen. De doorgang tussen kerk en toren werd dichtgemetseld.
In 1860 besloot de gemeente dat onder de toren een gevangenis moest worden gemetseld. De plaatselijke aannemer metselde achterin een stevig hok met solide deur waarachter de arrestanten, in het pikkedonker, ongestoord tot inkeer konden komen. Na enkele jaren is het hok weer verwijderd.
In hetzelfde jaar werd duidelijk dat de toren een grondige opknapbeurt nodig had, en de toenmalige burgemeester herinnerde aan het besluit dat de kerkvoogdij voor dit onderhoud op moest draaien. Dit was echter niet op te brengen door de kerkvoogdij. Gelukkig bracht er iemand uitkomst: baron Van Heeckeren wilde de kosten van de reparatie op zich nemen mits zijn schenking niet de burgerlijke, maar de kerkelijke gemeente ten goede zou komen. Het dorpsbestuur zag in dit voorstel een goede gelegenheid om op voordelige manier van de toren af te raken en stemde onmiddellijk toe. In de akte van overdracht werd bepaald dat de hervormde gemeente de klok en het uurwerk moesten onderhouden zodat deze gebruikt konden blijven worden overeenkomstig hun bestemming. En dat de kerkvoogdij kon rekenen op een jaarlijkse bijdrage van 40 gulden van de gemeente.
Baron van Heeckeren wilde als herinnering een steen met zijn wapen in reliëf op de buitengevel. Tevens schonk de baron een orgel waarop ook zijn wapen prijkt.
In 1914 schonk de baron nogmaals een groot bedrag (1000 gulden) voor onderhoud aan de toren. Sommige tufsteen stenen waren weggesleten en moesten worden hersteld. Er was te weinig geld om alles in originele staat te doen, en veel werd met cement dichtgestreken.
In 1950 werd er subsidie verstrekt voor herstel van de torenspits. In 1982 kwam er nieuw meubilair in de kerk, met uitzondering de banken links en rechts van de kansel.
Rond 1985 zijn de consistorie en kerk van binnen nog grondig opgeknapt door een groot aantal vrijwilligers. Het tongewelf in de kerk werd vervangen, de muren opnieuw aangesmeerd en de plavuizenvloer werd opgehoogd. Zo kreeg de Stevenskerk de vorm en uitstraling die het heden ten dage nog heeft en waar de hervormde gemeente elke zondag nog samenkomt.